Kanser is in essentie een genetische ziekte die wordt veroorzaakt door veranderingen in de genen die celgroei en -deling beïnvloeden. Deze genetische veranderingen kunnen zowel spontaan optreden als erfelijk worden doorgegeven. Bijvoorbeeld, borstkanker is in sommige gevallen gerelateerd aan mutaties in genen zoals BRCA1 en BRCA2. Daarnaast kunnen genetische veranderingen in cellen zich in de loop van de tijd ophopen onder invloed van omgevingsfactoren. Tumorsuppressorgenen en onkogenen spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van kanker. Mutaties in deze genen kunnen ertoe bijdragen dat cellen kankerverwekkend worden. Zo wordt duidelijk dat genetische veranderingen bepalend zijn voor de ontwikkeling van kanker.
Wat betekent het dat kanker genetisch is?
Kanker als een genetische ziekte beschouwen betekent dat de ziekte wordt veroorzaakt door genetische mutaties die leiden tot ongecontroleerde celgroei. Deze mutaties treden op in de genen die de processen van celgroei en celdeling reguleren en kunnen op verschillende manieren worden geclassificeerd.
Allereerst worden mutaties in twee hoofdcategorieën ingedeeld:
- Erfelijke (genetisch overerfde) mutaties: Deze mutaties worden van de ouders doorgegeven en zijn vanaf de geboorte in alle cellen aanwezig. Hoewel erfelijke mutaties het risico op het ontwikkelen van kanker verhogen, veroorzaken ze niet direct kanker. Bijvoorbeeld, mutaties in de BRCA1- en BRCA2-genen kunnen het risico op borstkanker en eierstokkanker aanzienlijk verhogen. Erfelijke mutaties vormen ongeveer 5-10% van alle kankergevallen en komen dus minder vaak voor dan somatische mutaties. Deze mutaties kunnen een individu extra vatbaar maken voor het ontwikkelen van kanker.
- Somatische (verworven) mutaties: Deze mutaties ontstaan gedurende het leven onder invloed van omgevingsfactoren. Bijvoorbeeld, UV-straling, bepaalde chemicaliën of roken kunnen leiden tot somatische mutaties. Somatische mutaties komen alleen voor in de getroffen cellen en zijn niet erfelijk; ze worden dus niet van de ene naar de andere generatie doorgegeven. De meeste kanker (90-95%) wordt veroorzaakt door somatische mutaties en de accumulatie van deze mutaties naarmate men ouder wordt, verhoogt het risico op kanker.
Hoe vaak komen erfelijke kankers voor?
Erfelijke kankers vormen slechts 5-10% van alle kankergevallen en zijn geassocieerd met de aanwezigheid van mutaties in bepaalde genen. Deze genetische mutaties kunnen het risico op het ontwikkelen van specifieke kankersoorten verhogen. Bijvoorbeeld, borstkanker en eierstokkanker, alsook prostaatkanker, behoren tot de veel voorkomende erfelijke kankersoorten die samenhangen met mutaties in de BRCA1- en BRCA2-genen. Een ander voorbeeld is dat mutaties in het PTEN-gen leiden tot het Cowden-syndroom, wat het risico op diverse kankersoorten verhoogt. Deze mutaties kunnen een rol spelen bij kanker van de borst, schildklier en baarmoeder.
Daarentegen ontwikkelt de overgrote meerderheid van kankers zich onafhankelijk van erfelijke factoren en wordt dit sporadische kanker genoemd. Deze sporadische kankers ontstaan door mutaties die zich gedurende het leven ophopen en zijn doorgaans gerelateerd aan omgevingsfactoren of levensstijlkeuzes, zoals blootstelling aan straling, roken en een ongezond dieet. Ook willekeurige fouten tijdens de DNA-replicatie dragen bij aan het ontstaan van deze mutaties.
Om deze redenen worden sporadische kankers veroorzaakt door niet-erfelijke mutaties en vormen zij de meerderheid van alle kankergevallen. Deze vormen van kanker leiden tot ongecontroleerde celgroei en de kans op kanker neemt toe naarmate de mutaties zich ophopen met de leeftijd.
Wat zijn erfelijke cancersyndromen?
Erfelijke cancersyndromen zijn genetische aandoeningen waarbij mutaties in bepaalde genen het risico op het ontwikkelen van kanker binnen een familie aanzienlijk verhogen. Deze syndromen worden meestal autosomaal dominant overgeërfd, waarbij slechts één gemuteerde genkopie voldoende is om het risico te verhogen. De twee meest voorkomende erfelijke cancersyndromen zijn het Familieel Borst- en Eierstokkankersyndroom (HBOC) en het Lynch-syndroom.
- Familieel Borst- en Eierstokkankersyndroom (HBOC): Dit syndroom wordt veroorzaakt door mutaties in de BRCA1- en BRCA2-genen. Personen met deze mutaties hebben een hoog risico op borstkanker en eierstokkanker. Bijvoorbeeld, vrouwen met een BRCA1-mutatie hebben een levenslang risico op borstkanker van 55-72% en op eierstokkanker van 39-44%, terwijl vrouwen met een BRCA2-mutatie respectievelijk 45-69% en 11-17% risico hebben. Deze mutaties verhogen ook de kans op andere kankers, zoals prostaat- en mannelijke borstkanker. Doordat BRCA-genen een cruciale rol spelen in DNA-reparatie, dragen mutaties hierin bij aan een verhoogde vatbaarheid voor kanker.
- Lynch-syndroom: Lynch-syndroom ontstaat door mutaties in genen zoals MLH1, MSH2, MSH6 en PMS2. Personen met deze mutaties hebben een verhoogd risico op colorectale en endometriale kanker, met een levenslang risico op colorectale kanker van 25-70% en endometriale kanker van ongeveer 30-70%. Andere kankersoorten die met Lynch-syndroom samenhangen, zijn onder meer maag-, eierstok- en bukspottkörtelcancer. Dit syndroom kenmerkt zich door mutaties in MMR-genen, wat leidt tot microsatellietinstabiliteit en een verhoogde accumulatie van mutaties in de cellen.
Hoe kan ik zien of mijn kanker genetisch is?
Om te bepalen of kanker een genetische basis heeft, worden genetische tests gebruikt om specifieke mutaties op te sporen. Voorafgaand aan deze tests is het raadzaam genetisch advies in te winnen, zodat een beter begrip van de persoonlijke risico’s wordt verkregen. Een genetisch adviseur beoordeelt in detail de familiegeschiedenis van kanker en de persoonlijke medische geschiedenis, waardoor duidelijk wordt wanneer een genetische test nodig kan zijn. Als er voor een test wordt gekozen, wordt er een bloed- of speekselmonster afgenomen voor analyse en worden de resultaten gebruikt om het individuele risico vast te stellen. Positieve testresultaten kunnen de persoon in staat stellen om deze informatie met familieleden te delen, zodat ook zij bewust worden van een verhoogd risico. De aanwezigheid van genetische mutaties maakt het mogelijk om screeningsprogramma’s individueel af te stemmen.
Aanbevolen situaties voor genetische tests:
- Als meerdere familieleden op jonge leeftijd kanker hebben gekregen
- Als er binnen dezelfde familie verschillende soorten kanker voorkomen
- Als er zeldzame vormen van kanker voorkomen (bijvoorbeeld borstkanker bij mannen)
- Als iemand in de familie een erfelijk cancersyndroom heeft (bijvoorbeeld Lynch-syndroom)
Nazorg na de test helpt om de resultaten te begrijpen en biedt begeleiding over welke maatregelen genomen kunnen worden. Op deze manier kunnen individuen met een genetische aanleg voor kanker, samen met hun zorgverleners, strategieën ontwikkelen om het risico te minimaliseren. Genetische tests dragen ook bij aan het bewustzijn binnen families met een erfelijke aanleg.
Welke genetische mutaties verhogen het risico op kanker?
Mutaties in de genen BRCA1, BRCA2 en TP53 staan bekend als genetische veranderingen die het risico op bepaalde kankersoorten aanzienlijk verhogen. Deze mutaties dragen bij aan het kankerrisico doordat ze de celcyclus en DNA-reparatieprocessen verstoren. BRCA1 en BRCA2 zijn tumorsuppressorgenen die via een mechanisme, bekend als homologe recombinatie reparatie (HRR), bijdragen aan de reparatie van DNA-schade. Wanneer deze genen muteren, raakt het DNA-reparatieproces verstoord en hopen foutieve DNA-kopieën zich op, wat het risico op kanker verhoogt.
- BRCA1: Mutaties in dit gen verhogen het risico op borstkanker, eierstokkanker en prostaatkanker, met een sterke associatie met triple-negatieve borstkanker.
- BRCA2: Naast het verhogen van het risico op borstkanker en eierstokkanker, verhogen mutaties in dit gen ook het risico op pankreatische kanker en melanoom.
Het TP53-gen fungeert als “bewaker van het genoom” via het p53-eiwit, dat voorkomt dat cellen met DNA-schade ongecontroleerd delen. Echter, mutaties in TP53 leiden tot verlies van deze beschermende functie, waardoor beschadigde cellen blijven overleven. Als gevolg hiervan neemt het risico op tumörvorming toe en kunnen er erfelijke cancersyndromen ontstaan, zoals het Li-Fraumeni-syndroom.
Deze mutaties verstoren cruciale processen en leiden tot ongecontroleerde celdeling, wat de ontwikkeling van kanker versnelt. Erfelijke genetische veranderingen, vooral door mutaties in BRCA1/2 en TP53, dragen bij aan een verhoogd risico op kanker.
Veelgestelde Vragen
Wat is de rol van genetische factoren bij de ontwikkeling van kanker?
Genetische factoren spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van kanker; ongeveer 5 tot 10% van alle kankergevallen wordt veroorzaakt door erfelijke genetische mutaties. Bijvoorbeeld, mutaties in de BRCA1- en BRCA2-genen kunnen het risico op borstkanker en eierstokkanker met tot wel 80% verhogen. Daarnaast zorgt Lynch-syndroom, dat ontstaat door mutaties in mismatch-reparatiegenen, voor ongeveer 3 tot 5% van de colorectale kankergevallen. Bovendien worden somatische mutaties, die gedurende het leven worden verworven, aangetroffen in bijna alle kankersoorten en dragen zij bij aan de tumorgroei. Omgevingsfactoren zoals sigarettenrook en ultraviolette straling kunnen deze somatische mutaties activeren en zo het risico op kanker verhogen. Ook epigenetische veranderingen, die de DNA-sequentie niet wijzigen maar wel het genexpressiepatroon beïnvloeden, spelen een belangrijke rol in de kankerontwikkeling.
Wat zijn erfelijke cancersyndromen?
Erfelijke cancersyndromen zijn genetische aandoeningen waarbij mutaties in specifieke genen het risico op bepaalde vormen van kanker binnen een familie aanzienlijk verhogen. Ongeveer 5 tot 10% van alle kankergevallen is gekoppeld aan erfelijke genmutaties. Voorbeelden hiervan zijn het Familieel Borst- en Eierstokkankersyndroom, veroorzaakt door mutaties in BRCA1 en BRCA2, en Lynch-syndroom, dat het risico op colorectale en endometriale kanker verhoogt. Onderzoek toont aan dat 15 tot 25% van de borstkankergevallen familiaal is, waarbij mutaties in BRCA1 en BRCA2 tot wel 25% van deze gevallen kunnen verklaren. Prostaatkanker heeft de hoogste erfelijke proportie (ongeveer 20%), gevolgd door borstkanker (13%) en colorectale kanker (12%).
Voor wie worden genetische kankertests aanbevolen?
Genetische kankertests worden aanbevolen voor individuen met een persoonlijke of familiegeschiedenis die wijzen op een erfelijk cancersyndroom. Als er meerdere gevallen van dezelfde of verwante kankersoorten in de familie voorkomen, als kanker op jonge leeftijd optreedt (bijvoorbeeld colonkanker vóór de 50e levensjaar), als zeldzame vormen van kanker zoals borstkanker bij mannen voorkomen, of als er bekende erfelijke genetische mutaties zijn, kan een dergelijk test nodig zijn. Bijvoorbeeld, mutaties in de BRCA1- en BRCA2-genen verhogen het risico op borstkanker en eierstokkanker aanzienlijk. Zorgverleners kunnen de geschiktheid van genetische tests beoordelen op basis van individuele risicofactoren.
Kan genetische aanleg voor kanker voorkomen worden voordat het zich ontwikkelt?
Hoewel genetische predispositie op zich niet volledig kan worden voorkomen, zijn er preventieve maatregelen die het risico op kanker bij hoogrisicopersonen aanzienlijk kunnen verlagen. Profylactische operaties, zoals mastectomie en ooforectomie, bij personen met hoge risicomutaties in genen zoals BRCA1 en BRCA2, verminderen de kans op kanker. Daarnaast kunnen levensstijlveranderingen – zoals het behouden van een gezond gewicht, regelmatige lichaamsbeweging en het vermijden van roken – het risico op kanker verlagen. Voor individuen met genetische aanleg is regelmatige screening en nauwgezette opvolging van groot belang voor vroege diagnose en preventieve strategieën.
Hoe beïnvloeden omgevings- en genetische factoren elkaar bij de ontwikkeling van kanker?
Milieu- en genetische factoren werken samen bij de ontwikkeling van kanker. Ongeveer 5-10% van alle kankergevallen is het gevolg van erfelijke mutaties in genen zoals BRCA1 en BRCA2, die het risico op borstkanker en eierstokkanker aanzienlijk verhogen. Bijvoorbeeld, individuen met een BRCA-mutatie hebben tegen de leeftijd van 70 een 50% kans op het ontwikkelen van borstkanker, vergeleken met 7% in de algemene populatie. Daarnaast dragen omgevingsfactoren zoals roken, voeding, alcoholgebruik en blootstelling aan vervuiling bij aan ongeveer 40% van de kankergevallen. Roken is verantwoordelijk voor ongeveer 20% van alle kankergevallen en 30% van de kankergerelateerde sterfgevallen. De interactie tussen genetische en omgevingsfactoren kan het risico op kanker verhogen; bepaalde genetische profielen kunnen mensen gevoeliger maken voor omgevingskankerverwekkende stoffen en leiden tot epigenetische veranderingen die kanker bevorderen.